Deze voorwaarde ziet vooral op de niet-bezette terreinen, hetgeen terreinen zijn waarop zich geen natuur, bos of houtopstanden bevinden. De hoofdregel is dat deze terreinen geen inbreuk mogen maken op het natuurschoon, zoals bepaald in art. 2 lid 2 Rangschikkingsbesluit. Als een gedeelte van het terrein echter wel inbreuk maakt, mag dat deel niet mee worden gerekend voor de oppervlakte- en bezettingsvereisten. De NSW-faciliteiten zijn dan ook niet van toepassing op deze terreinen. Niet gerangschikte delen vormen als het ware een witte vlek op de kaart. In geval daardoor de totale gerangschikte oppervlakte onder de vijf hectare komt, vervalt de gehele NSW-status van het landgoed.
De artikelen 4 tot en met 6 van het Rangschikkingsbesluit geven een verdere uitwerking van het begrip inbreuk op natuurschoon. De artikelen 5 en 6 geven aan wat in elk geval geen inbreuk maakt op het natuurschoon, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Deze artikelen geven geen limitatieve opsomming. Als deze artikelen geen uitkomst geven, dient gekeken te worden naar de hoofdregel, artikel 2 lid 2 Rangschikkingsbesluit.
Bebouwing die geen inbreuk maakt op natuurschoon
Voorbeelden van bebouwing die geen inbreuk maakt op het natuurschoon zijn onder andere: parken, zichtassen in het landschap, waterpartijen, opstallen van voor 1950 die hun uiterlijke kenmerken niet zijn verloren en kampeerterrein die aan de vereisten van art. 6 Rangschikkingsbesluit voldoen. Deze vereisten worden hier verder niet behandeld. Alleen de regeling omtrent landbouwgronden wordt hierna uitgewerkt.
Landbouwgronden vormen geen inbreuk op het natuurschoon op grond van art. 5 lid 1 onderdeel g ten eerste en ten tweede Rangschikkingsbesluit. Daarvoor moet voldaan zijn aan de volgende oppervlakte- en omzomingsvereisten:
De oppervlaktevereisten houden in dat:
- de oppervlakte van de landbouwterreinen niet groter zijn dan vijf hectare, of indien dit meer is;
- de oppervlakte van de landbouwterreinen niet groter zijn dan 5% van de totale oppervlakte van de gerangschikte onroerende zaak, met een maximum van twintig hectare, dan wel;
- de oppervlakte van de landbouwterreinen tezamen één of meer aangrenzende landbouwterreinen – van dezelfde eigenaar – omvat, die niet door houtopstanden van elkaar worden gescheiden, met een maximum van twintig hectare.
De omzomingsvereisten:
- de omtrek van het landbouwterrein moet voor tenminste 75% zijn omgeven door houtopstanden, dan wel;
- de omtrek van het landbouwterrein moet voor tenminste 50% zijn omgeven door nagenoeg aaneengesloten houtopstanden en verder visueel van de aangrenzende terreinen zijn gescheiden door één of meer zichtbepalende bomen in het landschap, dan wel;
- als de oppervlakte van aangrenzende landbouwterreinen aan het landbouwterrein wordt toegerekend, moet de omtrek van de landbouwterreinen tezamen voor 100% zijn omgeven door houtopstanden.
Het is niet vereist dat bossen en aaneengesloten houtopstanden op de onroerende zaak zelf gelegen zijn, dit mag ook op het naast gelegen perceel zijn, ex art. 5 lid 2 Rangschikkingsbesluit.
Voor voorbeelden, uitwerkingen en tekeningen van bovengenoemde situaties verwijzen wij u graag naar de brochure van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: “Rangschikking als landgoed Natuurschoonwet 1928: Voorwaarden”.
Lees hier verder over de voorwaarden voor een NSW-landgoed:
- Landgoed voorwaarde 1: oppervlakte van de onroerende zaak
- Landgoed voorwaarde 2: natuurterreinen, bossen en andere houtopstanden
- Landgoed voorwaarde 3: omvang en hoedanigheid van de overige gronden
- Landgoed voorwaarde 4: wijze en aard van de bebouwing
- Landgoed voorwaarde 5: soort gebruik van het terrein en opstallen