Artikel 2.14 Wet IB 2001 geeft de rangorderegeling en de toerekening van inkomensbestanddelen aan de drie verschillende boxen. Deze bepaling zorgt ervoor dat een bron van inkomen nooit twee keer belast kan worden onder de Wet IB 2001. De bronnen van inkomen worden belast op grond van de verplichte rangorde. Als in de eerste wettelijke bepaling een vrijstelling wordt gegeven, wordt de bron van inkomen niet nogmaals belast op grond van een latere bepaling, deze systematiek volgt uit art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001.
Inkomen uit sparen en beleggen
Als een bron van inkomen niet is belast in box 1 of box 2, valt deze automatisch in box 3. Box 3 belast immers al het bezit wat niet eerder belast is, ex art. 5.3 leden 1 en 2 Wet IB 2001. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt forfaitair berekend en belast tegen een tarief van 31%, na aftrek van het heffingsvrije vermogen van € 50.000 (cijfers 2021). Dit fictieve rendement wordt berekend aan de hand van drie schijven. Voor het jaar 2021 wordt het rendement als volgt vastgesteld:

Eventueel gemaakte kosten kunnen niet in aftrek worden genomen. Wel mogen de schulden in mindering worden gebracht op het bezit. Dit houdt in dat een eventueel aanwezige hypothecaire geldlening als zodanig het bezit verlaagt, maar de hypotheekrente is niet aftrekbaar in box 3. Indien een NSW-landgoed als beleggingsvermogen in box 3 wordt betrokken in de belastingheffing, kan de hypothecaire geldlening die samenhangt met het NSW-landgoed dan ook in box 3 worden opgenomen.
Definitie van een box 3 belegging
De definitie van een box 3 belegging is in art. 5.3 lid 2 Wet IB 2001 gegeven. Deze definitie is erg ruim. Hieronder vallen onder andere onroerende zaken, rechten die direct of indirect op onroerende zaken betrekking hebben, maar ook roerende zaken en daarbij behorende rechten en overige bezittingen. Een NSW-landgoed kan in zijn geheel tot het box 3 vermogen gerekend worden, bijvoorbeeld in het geval van verhuur aan derden. Als een gedeelte van het landgoed wordt toegerekend aan box 1 (het is een eigen woning of ondernemingsvermogen), wordt dat gedeelte niet toegerekend aan box 3. Bezittingen kunnen immers nooit in twee boxen vallen.
De vrijstellingen
Om het natuurschoon in Nederland te beschermen en het bezit van natuurschoon te stimuleren heeft de wetgever een uitzondering gemaakt in de vermogensrendementsheffing. In art. 5.7 lid 1 Wet IB 2001 is namelijk een vrijstelling gegeven voor het bezit van bossen, natuurterreinen en onroerende zaken die gerangschikt zijn onder de NSW.
De staatsecretaris van Financiën heeft in een besluit aangegeven dat de eigenaar de juridische eigendom van het bosperceel moet hebben om aanspraak te maken op de vrijstelling in box 3. Het begrip natuurterrein is nader ingevuld in de Wet IB 2001 ex art. 5.7 lid 2 jo. art. 17 UB IB 2001. Dit begrip komt op hoofdlijnen overeen met de definitie in de NSW.
Voorwaarden voor de vrijstelling van NSW-landgoederen
Voor de vrijstelling van de NSW-landgoederen geldt echter dat deze alleen voor de ongebouwde eigendommen toepasbaar is, ex art. 5.7 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001. Voor het begrip gebouwde- en ongebouwde eigendommen wordt verwezen naar de wet WOZ. Tot de gebouwde eigendommen behoren duurzaam met de grond verenigde bouwwerken, bijvoorbeeld huizen, zwembaden en aanlegsteigers. De exacte oppervlakte van de ondergrond van de bouwwerken wordt gerekend tot de gebouwde eigendommen. De eventueel aanwezige eigen woning wordt toegerekend aan box 1 met alle bijbehorende aanhorigheden. Meestal behoren ongebouwde eigendommen tot de eigen woning, bijvoorbeeld een tuin of park. Deze zijn dan belast in box 1, terwijl ze in box 3 vrijgesteld zouden zijn. De overige (niet aan de eigen woning aanhorige) gebouwde eigendommen moeten voor de waarde in het economisch verkeer worden aangegeven in box 3.
Druk voor vrijstelling gebouwde eigendommen NSW-landgoederen
In de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001 is de vrijstelling voor zowel on- als gebouwde eigendommen ter sprake gekomen. De wetgever zag echter geen reden om de gebouwde eigendommen vrij te stellen, aangezien een groot gedeelte van de gebouwde eigendommen in de eigenwoningregeling valt en daarnaast subsidies mogelijk zijn voor betaalde monumentenkosten. Hierdoor wordt de eigenaar van een (monumentaal) NSW-landgoed voldoende gecompenseerd. Tevens verwachtte de wetgever dat een gehele box 3 vrijstelling voor opstallen gelegen op NSW-landgoederen fiscaal geïndiceerd gedrag in de hand kan werken. In de literatuur is er door veel auteurs voor gepleit om deze regeling aan te passen, onder andere door Bruggink en Duijvestijn. De staatssecretaris heeft echter aangegeven daar niets voor te voelen.
De vrijstelling voor NSW-landgoederen
Voor zowel bossen, natuurterreinen als NSW-landgoederen geldt dat de vrijstelling alleen van toepassing is als de eigenaar het volledige juridische eigendomsrecht heeft van de onroerende zaak. De bloot eigenaar, vruchtgebruiker, economisch eigenaar of erfpachter worden wel voor hun aandeel in de onroerende zaak in de box 3 heffing betrokken.
Lees meer over:
- NSW-landgoed in een B.V. onder brengen
- NSW-faciliteit voor de overdrachtsbelasting
- NSW-faciliteit voor de schenk- en erfbelasting
- De fiscale gevolgen van het bezitten van een NSW-landgoed
- De WOZ waardering van een NSW-landgoed
- Inkomen uit sparen en beleggen bij een NSW-landgoed
- NSW-landgoed en eigenwoningregeling IB
- NSW-landgoed als ondernemingsvermogen
- Vijf eisen voor een landgoed
- Landgoed voorwaarde 1: oppervlakte van de onroerende zaak
- Landgoed voorwaarde 2: natuurterreinen, bossen en andere houtopstanden
- Landgoed voorwaarde 3: omvang en hoedanigheid van de overige gronden
- Landgoed voorwaarde 4: wijze en aard van de bebouwing
- Landgoed voorwaarde 5: soort gebruik van het terrein en opstallen
- Vereisten opengesteld NSW-landgoed